L - l

laabaar (zn). bedrieger (2)
laabh (bn). ten goede
· (bn, bw). nuttig (2)
· (zn). winst (2)
laade (ww). beladen
· · laden
· · opladen
· · zadelen
laadj (zn). eerbied (2)
laage (ww). aanraken
laai howe (ww). te gronde gaan (3)
laaik (bn). geschikt
· · waard
laai/naas kare (ww). verwoesten (3)
laakh (telw). honderdduizend
· (zn). ton (2)
laal (bn). rood
laal waala (zn). rode
laalietj (zn). begeerte
· · lust
· · wellust
laalietj kare (ww). begeren (2)
laalrie (zn). robijn
Laantiebhoesie (zn). Garnizoenspad
laar (zn). kwijl
laar gieraawe (ww). kwijlen
laas (bn, bw). kwijt
· · zoek
laas kar dewe (ww). verteuten
laas kare (ww). kwijt raken
· · verliezen (2)
laat (zn). schop
· · trap (2)
laaṯ (zn). goeverneur
laat maare (ww). schoppen
· · trappen
laathie (zn). lat
laaṯhie (zn). knuppel
laatie (bw). laat (5)
laawa (zn). popcorn
· · rijst (3)
laawaang (zn). kruidnagel
laawe (ww). bengelen
· · brengen
· · halen
laawe/liaawe (ww). afhalen
labaṟa (bw). links (2)
labharaai (ww). roken (2)
lade (ww). geladen
· · gezadeld worden
lafaawe (ww). ombuigen
· · rekken (2)
· · uitrekken (2)
lag djaai (ww). treffen (2)
lagaam (zn). teugel
· · toom
lagaawe (ww). aanbrengen
· · aanleggen
· · insmeren
· · inwrijven
· · meren
· · opmaken
· · smeren
· · wrijven
lagbhag (bw). omstreeks
· · omtrent
· · ongeveer (2)
· (bw, vz). circa
lage (vz). aan (2)
· · tegemoet
· · tegen
· (ww). aantrekken (5)
· · aanvangen
· · beginnen
· · kosten
lagga (zn). stok (2)
laggam (zn). bit
lagwe (bw). vlakbij
lahaas (zn). lijk
lahaas djaraawe (ww). cremeren
lahakaawe (ww). bedreigen (3)
lahal (zn). geluk
lahal rahe (ww). boffen
lahanga (zn). rok
lahasnie (zn). chrysopraas
lahoe-loehaan (bn). bebloed
lai (zn). tehuis
laitjalaawe (ww). dragen (2)
laitjalwaawe (ww). laten dragen
lakaṟie (zn). el
· · hout (2)
lakaṟie biene (ww). sprokkelen
lakaṟie ke (bn). houten
lakhe (ww). in de gaten houden
lakhede (ww). verstoten
lakhete (ww). wegjagen (2)
lakhpatie (zn). miljonair
lalk(w)a (zn). de rode
laltjaawe (ww). lokken
laltje (ww). benijden
laltjhau (bn). roodachtig
lamba (bn). lang
· · rijzig
lambaai (zn). lengte
lamba-tjhãura (bn). uitgestrekt (2)
lampoe (zn). lamp
lamtjaṟ (bn). langwerpig
langai-loetjai (bw, zn). weerzinwekkend (2)
· (zn). hoer (3)
langar (a)(-loela) (bn). invalide
langar(a)(-loela) (bn). kreupel
· · mank
lanteri (zn). lantaren
lanṯhai (zn). grap (3)
lanṯhai kare (ww). beschimpen (3)
· · spotten
lanti (zn). staat
lapaṟ dewe (ww). meppen
lapeṯal baar (zn). knoet
lapeṯe (ww). inwikkelen
· · omhullen
· · omslaan (4)
· · omwikkelen
· · omwinden (2)
· · oprollen
· · vouwen (2)
· · wikkelen
· · winden
lapkaawe (ww). uitsteken (3)
· · uitstrekken (2)
lapke (ww). uitstrekken
lapp se (bw). bliksemsnel
lappaṟ (zn). klap (2)
· · mep
· · oplawaai (2)
laptaai (ww). verdringen (2)
lapṯawwa (zn). klit
lapṯiaai (ww). aanvallen
laṟaai (zn). gevecht
· · krijg
· · oorlog
laṟaai kare (ww). strijden
· · vechten
laṟaai (kare) waala (zn). kampvechter
· · krijger
laṟaai (kare) waalan (zn). leger
laṟaai ke gaaṟie (zn). strijdwagen
laṟaai waala (zn). soldaat
· · strijder
laṟakpan (zn). kindertijd
laṟe (ww). strijden (2)
· · vechten (2)
laṟka (zn). jongen
· · kind
· · knaap (2)
laṟkie (zn). meisje (2)
lartja (zn). aar (2)
laslas (bn). kleverig
· · plakkerig
laslasaai (ww). kleven
· · plakken
lastaga (zn). bemoeienis
· · relatie
lastiek (zn). elastiek
laṯak djaai (ww). knakken (2)
latarie (zn). rafel
latjaar (bn). slome
· · sloom
· · trage
· (bn, bw). traag (2)
latjak (zn). buigzaamheid
latjhan (zn). eigenschap (2)
laṯke (ww). hangen
· · knakken
· · leunen
latkhauka (zn). voetveeg
laṯṯa (zn). klit (2)
lattie (zn). rank
lauke (ww). eruit zien (2)
laukie (zn). fleskomkommer
· · poe
launda (zn). jongen (2)
· · knaap
laut (bw). terug
laut aawe (ww). terugkeren
· · terugkomen
lautaar dewe (ww). teruggeven
lautaare (ww). restitueren
· · teruggeven (2)
laute (ww). terugkeren (2)
· · terugkomen (2)
lautke aawe (ww). wederkeren
ledjaai (ww). brengen (2)
· · dragen (3)
· · meenemen
· · vervoeren
· · wegbrengen
legwaana (zn). leguaan
lekha (zn). verantwoording
lekha dewe/lewe (ww). rekenschap afleggen
· · verantwoorden
lena-dena kare (ww). lenen (3)
lenden kare (ww). handel drijven (2)
leni kare (ww). lenen (2)
lenie kare (ww). uitlenen (2)
les (zn). cursus
· · les
les jaad kare (ww). studeren (2)
lesie (bn). lui (2)
leskaṯṯa (zn). luilak
leskaṯṯien (zn). luilak (2)
lesoen (zn). knoflook
letaawal (bn, bw). horizontaal
lete (ww). liggen
letharaail (bn, bw). vuil (3)
letiaawe (ww). bij elkaar brengen
lewe (ww). aannemen (8)
· · aanpakken
· · afnemen (4)
· · aksepteren (2)
· · nemen
· · ontnemen
· · oppakken
Lewie ke koel ke aadmie (zn). leviet
liaawe (ww). brengen (3)
· · halen (2)
· · meebrengen
liebier-liebier kare (ww). aanzitten
· · zitten (5)
liebliebaar (bn). glibberig
liefaafa (zn). envelop
lieje (vz). voor (3)
liekh (zn). neet
liekhaai (zn). handschrift
· · schrift
liekhal (vdw). geschreven
liekhal baat (zn). geschrift
· · inscriptie
· · notitie
liekhal/liekkhe (bn, bw). schriftelijk
liekhe (ww). beschrijven
· · noteren
· · opschrijven
· · optekenen
· · schrijven
liekhe waala (zn). correspondent
· · schrijver
liekhwaawe (ww). dikteren
liele (ww). doorslikken
· · inslikken
· · slikken
· · verzwelgen
lieng (zn). penis
lienga (zn). oorbel
liepal ieta (zn). fundament
· · gemetselde steen
liepe (ww). insmeren (2)
· · metselen
lieptauna (zn). klit (3)
liepṯe (ww). omarmen
liest (zn). lijst
loedj-loedj (bn, bw). slap
· · soepel
loekaai (ww). schuilen
· · verbergen
· · verstoppen
· · wegschuilen
loekaai djaai (ww). verschuilen
loekaaike bhaage (ww). wegsluipen
loekaara (zn). fakkel
loekaawal (bn, bw). verborgen
· · verscholen
· · verstopt
loeka-tjorie khele (ww). verstoppertje spelen
loek(w)aawal tjiedj (zn). mysterie
loekwaawe (ww). verbergen (2)
· · verhelen
· · verstoppen (2)
loel/loendj (bn). verlamd
loendj (bn). lam
loete (ww). beroven (2)
· · plunderen
· · roven (2)
· · uitplunderen
loetjpan (zn). onmatigheid
loet-maar (zn). plundering
log(an) (zn). lieden
loha (zn). ijzer
· · staal
loha ke (bn). ijzeren
loha-langar (zn). ijzerwaren
loha/tjamra ke sõṯh (zn). harnas
lohobaan (zn). reukoffer
· · wierook (2)
loi (zn). deegbal
lolo kare (ww). rollen
lomṟie (ww). vos
Loomsoe/Roomsoe (bn). Rooms Katholiek
loṟha (zn). maalsteen
loṯa (zn). beker (2)
· · vaas (2)
Copyright © 2002